Ik heb in mijn studietijd een citaat van de grondlegger van het kubisme George Braque (1882-1963) opgeschreven dat mij trof: 'Waar het om gaat is niet het voltooide schilderij. Ik ben geïnteresseerd in wat de kijker ervan maakt. Zo gauw hij ernaar kijkt, wordt het van hem, zijn karakter maakt er iets totaal anders van. De kunstenaar kan zijn werk in de verbeelding van de kijker niet meer controleren.'
Verander hierbij schilderij in muziekwerk en kijker in luisteraar en het zou zomaar van toepassing kunnen zijn op muziek. Mijn leermeester Jan van Dijk leerde ons iets soortgelijks. Tijdens onze studie zei hij dat de componist, zodra hij een werk af had, zich terug moest trekken en de (uitvoering van de) compositie aan dirigent en musici moest overlaten. Jan vond dat je als componist niet langs de zijlijn allerlei aanwijzingen moest geven en vooral de muziek voor zichzelf moest laten spreken. Het boeiende van een interpretatie is juist dat de ander kan laten horen wat hij in de muziek ervaart.
In dit kader herinner ik mij een uitvoering die ik als zanger bij het VEBC (Vocaal Ensemble van het Brabants Conservatorium) onder leiding van Jan Boogaarts in België meemaakte. Wij zongen daar een première van een compositie van de Vlaamse componist Vic Nees. De componist was zelf aanwezig en wij waren zeer geïnteresseerd in zijn mening. Na afloop durfden wij het aan om naar hem toe te gaan en we vroegen hem of wij het hadden gedaan zoals hij het zich vooraf had voorgesteld. Vic Nees antwoordde: 'Ik vond het heel interessant. Ik wist niet dat het zo ook kon'. Wij snapten het niet en vonden het maar een cynische opmerking. Pas later begreep ik dat hij misschien oprecht geïnteresseerd was naar elke, om het even welke, interpretatie van zijn werk.
De Vlaamse dichter, schrijver en essayist Maurice Gilliams (1900-1982) schreef: 'In de literatuur van mijn land werken gelijktijdig Roelants, Walschap, De Pillecijn en Zielens. Wat hebben zij te maken met mijn intiemste psychische verwevenheid, wat worden zij gewaar van mijn bloeddruk en mijn zenuwpijn, van de mysteriën van mijn hersenkronkels; wat zien en wat kunnen zij zien van de mens Gilliams die ik ben? Armzalig weinig. Andersom is het er evenzo mee gesteld. Ondergaan we dan de geest van de gebeurtenissen niet van de tijd waarin wij leven? Ja, maar ieder individu op zijn engpersoonlijke wijze.' (Aangehaald uit een beschouwing over Gilliams door Charlotte Mutsaers in het Cultureel supplement van N.R.C. Handelsblad van 11.10.1991)
Wij kunnen dus klaarblijkelijk niet om de persoon heen die het kunstwerk beschouwt of beluistert. Een objectieve benadering van een kunstwerk is niet mogelijk en volgens mij ook niet wenselijk. Het kunstwerk spreekt niet voor zich, maar in ons. Wij duiden de zintuigelijke indrukken door een bijna simultane vermenging met onze persoonlijke ervaringen en de omstandigheden van dat moment. Het waarderen van kunst is daarom een onmogelijke opgave; is ontroering en troost niet een van de belangrijkste effecten die kunst bij ons kan bewerkstelligen?! En juist dat persoonlijke element maakt meten en vergelijken voor mij zinloos. De kunstenaar doet wat hij moet doen, zonder dat hij invloed kan hebben op de perceptie van degene die zijn kunstwerk ziet of hoort. Wij "kunnen" er iets mee, of juist niet en daar heeft niemand wat mee te maken.
De Duitse schrijver Thomas Mann (1875-1955) beschrijft dit gegeven op fraaie wijze in zijn sleutelroman Buddenbrooks uit 1902. Een roman waarvoor hem in 1929 de Nobelprijs voor Literatuur werd toegekend. Het volgende fragment uit deel 8, hoofdstuk 7 is vertaald door Johan de Molenaar:
Hij (Thomas, echtgenoot van Gerda -PvG-) was niet in staat nader te komen tot de muziek zoals Gerda en haar vriend, die mijnheer Pfühl, haar bedreven en Gerda, exclusief en onverdraagzaam in kunstaangelegenheden, bemoeilijkte hem deze toenadering nog op werkelijk wrede wijze.
Nooit zou hij geloofd hebben dat het wezen van de muziek zijn familie zo totaal vreemd zou zijn als nu het geval scheen. Zijn grootvader speelde graag fluit en hijzelf had altijd met welbehagen geluisterd naar mooie melodieën, die een luchtige gratie, dan wel een zekere beschouwelijke weemoed of een opwekkend elan uitdrukten. Wanneer hij echter blijk gaf van zijn smaak voor dergelijke muziek, dan kon hij er zeker van zijn, dat Gerda haar schouders ophaalde en met een medelijdend glimlachje zei: "Hoe is het mogelijk, beste vriend! Iets zonder enige muzikale waarde..."
Hij haatte die 'muzikale waarde', dat woord, waarmee zich voor hem geen ander begrip verbond dan dat van een kille hoogmoed. Het dreef hem ertoe in opstand te komen, ook als Hanno (hun kind) erbij tegenwoordig was. Meer dan eens gebeurde het, dat hij bij zo'n gelegenheid zijn geduld verloor en uitriep: "Ach, liefste, dat schermen met die 'muzikale waarde' lijkt mij toch een tamelijk pedant en smakeloos iets!"
En dan kreeg hij ten antwoord: "Thomas, eens en voor al, van muziek als kunst zul jij nooit iets begrijpen en zo intelligent als je bent, zul je nooit inzien, dat muziek meer is dan een klein verzetje na tafel of een streling van het oor. In de muziek kun jij niet onderscheiden wat banaal is, terwijl je dat op andere gebieden wél kunt... en dat is het criterium als het gaat om begrip van kunst. Hoe vreemd jij tegenover muziek staat kun je alleen daaraan al zien, dat je muzikale smaak eigenlijk helemaal niet strookt met je overige behoeften en opvattingen. Waaraan beleef jij plezier in de muziek? Aan de geest van een soort laf optimisme, die je, als je die in boek tegenkwam, zó zou ergeren, dat je het in een hoek zou gooien. Snelle vervulling van elke nauwelijks opgewekte wens... Prompte, aangename bevrediging van de nauwelijks geprikkelde wil... Gaat het in de wereld soms toe als in een aardige melodie? Dat is een flauw soort idealisme."
Hij begreep haar, hij begreep wat ze zei. Maar hij kon haar met zijn gevoel niet volgen en begreep ook niet waarom melodieën die hem opvrolijkten of ontroerden, van nul en generlei waarde moesten zijn - en muziekstukken, die hem onaangenaam, hard en verward aandeden, de hoogste muzikale waarde zouden bezitten. Hij stond voor een tempel, van welks drempel Gerda hem met een streng gebaar terugwees... en bekommerd zag hij, hoe ze met het kind erin verdween.
Comments