We leven in een wereld vol pijn. Wellicht is ons schamen wel het beste dat we kunnen doen. Denk aan Auschwitz. Nagasaki. Armenië. Tibet. Ethiopië. Abu Ghraib. Syrië. Het zijn maar een paar van de ontelbare plaatsen, momenten en situaties waarin mensen zich van elkaar afkeerden – en nog afkeren, telkens weer. Men reduceert de ander eerst in gedachten, en dan in daden, tot vreemde, vijand, onmens. En elke dag leven ook wij in een vervreemde realiteit. We wonen in een verveiligd Europa dat een scherm van succes en schoonheid heeft opgericht, van beschaving en beheersing. Een scherm waarop we ons maar al te graag blind staren. De mens is vervreemd geraakt van zijn naaste, van God, van het levensdrama, van de natuur, van zijn geschiedenis, van de samenleving, en zelfs van zichzelf. De mens is ontheemd en geabstraheerd.
In de kunsten werkt deze toestand natuurlijk onmiddellijk door.In de kunst van de twintigste eeuw is de band tussen de objectieve ontvreemding van de werkelijkheid en de subjectieve vervreemding door het kunstwerk zonder meer expliciet. De twintigste-eeuwse kunstenaar zegt in feite: “Ik zal mijn kunstwerken pas verfraaien wanneer u de wereld hebt verbeterd.” Anders gezegd: hoe kan hij een vriendelijk, idyllisch sfeerbeeld scheppen, wanneer hij weet en dus moet tonen hoe wreed, onrechtvaardig en hypocriet de wereld in elkaar zit?
Tegenwoordig zou het onze taak dus zijn, verontrustende kunst te creëren die beantwoordt aan de verontrustende toestand van mens en wereld. De artistieke techniek van de vervreemding is een hulpmiddel voor het aantonen van de existentiële ontvreemding waaraan wij lijden. Daarom staan de musea nu vol objecten waarbij de vraag naar schoonheid irrelevant is geworden en een gevoel van pijn zich als vanzelf aandient. Probleem is dat veel mensen zich in deze kunst niet meer herkennen en haar niet meer begrijpen.
Maar dan ontmoet je Paul van Gulick. Een componist die losgekomen is van het idee dat je je als kunstenaar alleen bewijst door je aan te sluiten bij de vervreemdingsavantgarde, en die muziek is gaan maken vanuit een innerlijk, natuurlijk verlangen. Hij schrijft aangrijpende melodieën voor strijkers, dramatische blazerspartijen, en daarboven klinkt de menselijke stem. De stem die naar het licht leidt.
Voor de luisteraar lijkt het alsof Paul van Gulick vanuit het niets creëert. Waar haalt hij die werelden van klank vandaan? Niet uit die wereld van pijn... Paul wordt al zijn hele leven voortgestuwd door een intense gevoeligheid voor de magie van klanken. Hij is geraakt door de traditie, door de muziek die al eeuwenlang door mensen wordt bedacht. In zijn studietijd maakte hij kennis met muziek van componisten van de Middeleeuwen tot en met Romantiek en twintigste eeuw. Paul is nog altijd verwonderd over hoe mensen zich in klank kunnen uitdrukken.
(Voorwoord uit een speciale uitgave ter gelegenheid van mijn 40-jarig dirigentschap door Annemarie Estor, Kitty van Buul)
Comments