Mijn schoonvader, Wim van Buul, die al weer 5 jaar geleden overleden is, was een groot liefhebber en kenner van het Brabantse cultuurgoed en de geschiedenis van onze provincie. Het was een van de interessegebieden die hij en ik deelden. Wim is altijd Bosschenaar gebleven, ondanks het feit dat hij al sinds de 50er-jaren van de vorige eeuw in Tilburg woonde. Hij heeft dan ook vele boeken over deze onderwerpen in zijn boekenkast staan en mijn oog viel gisteren op een boek over de Bossche graficus en schilder Hendrik de Laat (1900 - 1980), uitgegeven in 1987 door uitgeverij "Moneta".
In het boek wordt zijn werk in mijn ogen terecht op één lijn gezet met illustere voorgangers als Cornelis Pronk (1691-1759), Jan de Beijer (1703-1780), Hendrik Spilman (1721-1784) en Hendrik Verhees (1744-1813). Hendrik de Laat greep evenals zijn tijdgenoot Anton Piek (1895-1987) terug op technieken uit het verleden. Hendrik de Laat greep meer op de 18de-eeuw terug, terwijl Anton Piek het 19de-eeuwse, zoete Romantische denken vertegenwoordigde. Ze bouwden beiden in ieder geval voort op de neo-stijlen die in de 19de-eeuw opgang deden en vonden dat ambachtelijkheid en kunst verbonden moesten zijn. Iets wat in de 20ste-eeuw zeker niet altijd het geval was en waardoor er bij hen sprake leek van een zeker anachronisme.
Ik weet zeker dat mijn vader, Wouth van Gulick, tekeningen van Hendrik de Laat voorbeeld heeft laten zijn voor zijn eigen tekeningen. In die vroege werken van Wouth herken ik kenmerken van eenzelfde ambachtelijke techniek en het navolgen van de stijl van de Laat. Misschien is het daarom dat ik mij thuis voel komen bij het zien van de etsen van Hendrik de Laat. Hoewel ik me realiseer dat het leven op het Brabantse land hard was in de 19de- en begin van de 20ste-eeuw, wakkeren de werken van Hendrik de Laat niet alleen bij mij een gevoel van nostalgie op. Het is juist dat gevoel dat Brabanders willen vasthouden als je luistert naar liedjes als "Het leven is goed in het Brabantse land" of "Brabant". Tijdgenoten van de Laat en Pieck, Stijn Streuvels en Antoon Coolen, laten een andere kant van de medaille zien.
In de Franse tijd, in 1812, was in Den Bosch een officieel Rijkinstituut opgericht met de titel Académie impériale et royale peinture, sculpture et architecture. Leraren van de Antwerpse Academie drukten aanvankelijk een groot stempel op het onderwijs. Weldra zou de Académie Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten komen te heten. Beeldende Kunsten werden dus toen duidelijk niet als "nuttig" bestempeld. Rondom deze academie was tegen het eind van de eeuw een belangrijke groep kunstenaars ontstaan met de familie Slager als middelpunt. De pater familias van deze familie was de portretschilder Petrus Marinus. Zijn zoon Frans die stadsgezichten en landschappen schilderde, was voor Hendrik de Laat een grote inspiratiebron. De Laat zat vaak op het atelier van Slager en beide kunstenaars zouden hun hele leven contact blijven onderhouden. Hendrik de Laat zou van 1918 tot 1942 als filmoperateur werken bij de Bossche bioscoop Cinema Royal om overdag vrij te kunnen zijn om te tekenen, schilderen en etsen. Hij weigerde in de Tweede Wereldoorlog lid te worden van de Nederlandse Kultuurkamer en kon vanaf die tijd gedurende de oorlog niet meer exposeren.
De Laat behoorde tot de generatie die twee wereldoorlogen en een crisis meemaakte. Nooit veranderde de wereld zoveel als in de 20ste-eeuw. Noord-Brabant veranderde van een overwegend agrarisch in een verstedelijkt industriegebied en met de ontsluiting door uitbreiding van het wegennet werd het karakter van het "oude" Noord-Brabant beïnvloed door inwerkingen van buitenaf. In de roman Palieter van Felix Timmermans wordt deze verandering al prachtig en ontroerend aangekondigd. Hendrik de Laat is voor mij een groot, authentiek en typisch Brabantse kunstenaar, die ons een beeld heeft nagelaten van wat was en niet meer zal zijn.
Comments